Met koude voeten op de bank, verlang ik naar jou.
Nog even en ze kleuren blauw.
Was jij maar hier om ze te verwarmen,
met zachte handen aan je armen.
Jouw handen zijn zo heerlijk,
die wil ik altijd en overal wel voelen.
Maar nu mis ik je zo intens, dat ik ze per direct wens.
Vol verlangen en heel alleen, voel ik de koude om me heen. Misschien is het beter, en worden ze heter,
als ik niet in de tuin blijf zitten.
Het is al november, en geen sprake van hitte.
Het is toch opzettelijk lijdzaam lijden,
wie was ik toch in betere tijden?
Ach was het maar weer lente,
met een beter perspectief.
Dan doorbracht ik de zomer met mijn lief.
Maar de herfst en de winter, zijn zo kil en grauw.
Vanaf de lente, houd ik weer echt van jou.
Laat mij maar deprimeren, maandenlang,
het gaat ooit voorbij.
In mij, in mei.
Tot die tijd
de kachel aan en proberen door te gaan.
Kunstmatige warmte voelen
en lange dagen in bed blijven woelen.
Dan ontwaak ik weer en ga te keer.