"Ik jakker de tijd voort, met sporen van gedachten op een wezenlijke hoop onvoltooide, onvolmaakte, brilliantille ervaringen. Loop voort met statische zinnen vol onbewezen prestatiedrang, rationeel geleuter en irrelevantie in al mijn doelen en acties." Zo sprak de eens zo volmaakt bezeten Edu met zichzelf. Hij wist tegelijkertijd dat zijn woorden slechts een momentopname waren van hetgeen hem echt bezighield, namelijk het doen stilzetten van tijd en het zich schijnbaar bewegingloos voortbewegen. Hij had in de gaten dat een onderbewuste geen snelheid kent, slechts een slinking van zijn eigen gewicht. Hierdoor leek de tijd zo traag te gaan, waar die in werkelijkheid met een steeds snellere vaart doortikt. Hij werd steeds verlichter van een zware last die hem om zijn schouders hing.
"Ik kan mijn tijd niet grondeloos en doorgaans besteden met het nauwlettend in het oog houden van elke beweging en actie die ik maak, laat staan de daarbij komende gevoelens, gedachten, redeneringen en de hierop voortbordurende ervaringen. Dit kan ik beter doen als ik elk monumentum bekijk vanuit een soort verruimende kokervisie, die zich focust midden in elke bewust ervaring." Toen Edu deze woorden had uitgesproken klonken er stilzwijgende, sluizende bewegingen in het achterste en voorachterste deel van zijn brein. Er vloeide iets naar voren, naar de grote tussenplaats voordat het zijn waarneming zou bereiken. Hij wist wat hem te doen stoen en dat was om deze tussenplaats te behoeden een stoffige zolderkamer te worden. Hij moest het besluit nemen, dat hij wilde zien waar zijn verdriet vandaan kwam, welke acties hij in zijn vroege levensjaren had nagelaten; waar zijn schuldgevoel huist.