Ik voel mij als een boom, met zijn wortels vast en staande in een wilde en woeste rivier
(De boom heeft de wil tot (over)leven ontdekt
Maar heeft nog geen houvast gevonden
En schommelt alle kanten op, mee met het ritme van de rivier
Het deinst nog weg van de zijne)
Met onder zich de (spraak)waterval, het is een mooie maar beangstigende uitkijk
(Alles gaat (zo) snel voorbij
Geen tijd tot vast pakken
Op te letten wat er om zich heen gebeurd
Of te genieten van de kleine dingen die er zijn)
Ik zie dat het kolkende water, beneden tot schuim veranderd
(Ik kan het niet tegen houden
Het is een kracht buiten mij om
Ik wil wel maar kan het niet doen stoppen
Het zorgt ervoor dat dingen worden, dan ze zijn
Of in sommige gevallen verergeren in hun vorm
Oude wonden blijven hierdoor open gereten worden)
Telkens, lijkt het alsof beneden, door de kracht van het water, een steen word verlegd
(Het blijft niet bij het oude
De verhalen zijn steeds weer anders
Alles is onderhevig aan de overgang
Hoe graag je ook dezelfde blijft
Niemand kent je als je het zelf niet toe laat
In vorm en gedachte(n)
De boom heeft veel kracht, hij kan het water aan, de bladeren zijn groen
(Hoe lang duurt het voordat de boom het door heeft?
En de (h)erkenning kan beginnen)