Naamloos
Eens te meer gevangen
In de kolkende zee van jou woord
Met de driehoofdige slangen
Die me al meermaals hadden vermoord
Maar ditmaal kon ik ontlopen,
De slangen in jou bloed dopen
En waar ik enkel kon op hopen:
Dat ijdele zieltje van je kopen
Daar slaagde ik in
Want jij meende iemand voor jou te zien
Een mens, een jongen, een man misschien
Maar het was ik, de baarlijke duivel
En ik zag je drinken van het zuivel
(dat je dan zou verdoven,
maar jij wilde mij niet geloven)
Een anekdote mijnendwege
Om dan die overval op jou te plegen,
Want jij wist nog niet
Dat de wil van de duivel steeds geschiedt.