Bloesemende vlakte. Het onbevreesd verkondigen van
hartstochten en uitblazen om ze verder heen te laten zweven.
En de grond, geurig grijs van bewaarde kruiden
die herinneren aan zuidelijke reizen en houtgrijs
van assen die weer samenhokken –hoe moest dat weer,
samen koppig bokken tot statig oude blokken-
lichtgrijs van naderende dementie, de zon
waaiert al het somber stof een windhoos in,
op en neer: uitdaging van jonge soortgenoten.
Hier ligt het veld perfect geprepareerd,
als één volk snuift het stoer, schuimt het stevig.
Ze hakken hun weg naar de zon, vermorzelen
de lucht, hun bufferende dodenzone ligt aan hun voeten
als een overwonnen bondgenoot, victorie
kraakt bij elke trede van de zakkende zon
zijn spel is vrij, zijn winst nabij.
’s Namiddags zweten sprieten van angst
en verassend verlies.
Dit is wat de assen wilden: lessen voor later
en meer sudderend stof: nu valt de zon verder,
tot in scherven stuk, dwars doorheen
de luchten: rood van overmoed en dood
grijs van romantische heimwee naar hete strijd
en nachtelijk blauw van welgekomen
vergeetachtigheid.