Soms snap ik niks van mijzelf,
dan ren ik weg en zoek dekking.
En kijk van een afstand naar mijn boze zelf,
naar de haat die ik altijd ontving.
Wat doe je ertegen,
vraag ik mijzelf af.
Moet het wrok nu echt legen,
en zoek de liefde die ik weg gaf.
Nooit bevrijd van nare gedachten,
altijd op zoek naar een reden.
Loop mijn hart te verkrachten,
zoals al die mannen met mij deden.
Waarom overkomt ongeluk mij drie keer,
zoek ik het dan echt zelf soms op?
Niemand gedraagt zich als een heer,
kook mijzelf gaar in mijn eigen sop.
Als je naar mij kijkt,
zie je dan een engel of hoer.
Kom niet achter je gevoelens dat blijkt,
laat mij meeslepen op jouw toer.
Schrijf gedichten om mijn emoties,
op een rijtje te kunnen zetten.
Aan het eind voel ik mij soms vies,
raak verstrikt in die netten.
Ik kom er alleen niet meer uit,
starend naar de vlammen.
Zie mijzelf als een makkelijke buit,
met gevoelens die jij kan indammen.
Over mijn wang rolt een traan,
ik hooor mijn hart hier knappen.
Maar ik laat mijzelf in de waan,
ga de liefde wel ergens vandaan tappen.
Ook al voel ik mij vaak alleen,
toch weet ik dat jij van mij hou.
Wanneer ik mijzelf in slaap ween,
dan nog heb ik het niet koud.
Ik ben een dagdromer,
leef liver in een sprookjeswereld.
Daar in de altijd voortdurende zomer,
waar jij bent, mijn held.