Je kan geen afscheid nemen van iets dat je niet hebt.
Ook al zou je het moeten hebben en zou je ervan moeten genieten.
Want het is allemaal zo mooi,
voor diegene die het hebben dan toch.
Diegene die er enkel van dromen en er het beste van willen maken,
die krijgen het niet.
Die zullen nooit weten waar de schoonheid ervan zit.
Dus ga je niet achteruit als je zonder moet.
Het is gewoon een droom dat je opgeeft.
Iets dat onbereikbaar lijkt.
Na alle inspanningen gedaan te hebben, blijf je alleen over.
Alleen met de vraag wie het zo wou,
wie ervoor zorgde dat het zo moest lopen.
Maar niemand weet het.
Misschien had je gewoon er niet van mogen proeven.
Had je dit al niet mogen weten.
Beter nooit het licht gezien, maar in de duisternis gebleven.
Want het is dat licht dat je ogen verbrandde.
Terwijl je in de duisternis nietswetend van jezelf kon houden.
Zonder anderen om je heen.
Treurend en alleen moet je toezien hoe anderen lachen,
Hoe anderen zich dankzij het geluk zich erdoor slaan.
Niet wetend wat het inhoud,
niet beseffend dat ze het mogen.
Datgeen mogen doen, wat anderen niet mogen,
maar wel met tranen naar uitkijken.
Diegene die beseffen wat het inhoud,
zullen in stilte zich omdraaien.
Beseffend de verkeerde weg genomen te hebben,
het leven uitstappen.