De natuur
Onder mij het groen van gras,
Boven mij het blauw van de lucht,
Af en toe onderbroken door een afgedwaalde wolk.
Systematisch is het niet,
Maar toch pas het altijd in elkaar,
Neemt telkens een andere vorm aan,
Waardoor iedereen de aansluiting blijft vinden.
Het gras, mijn aanblik vanuit het raam elke dag weer,
Verveelt nooit, stelt me niet teleur,
Door hun omvang in gevaar,
Omdat er telkens weer wat verdwijnt,
En achterblijft in het verleden,
Iets wat herhaalt wordt met de dag.
De zon, opgeladen en vrolijk,
Na een dag van hardt werken,
Vervalt ie in een diepe slaap,
En men weet, dat dit niet waar is,
Maar vreest de dag,
dat het waarheid worden zal.
Dat deze wonderbaarlijke gemeenschap,
hen ooit alleen zal verlaten.