Hoe hard je ook roeit, tegen de stroom in.
De afgrond nadert en het heeft geen zin.
Het is vechten tegen de bierkaai.
En dan opeens, daar ga je. Zwaai zwaai.
Slaap zacht.
En zie daar het onschuldige kind.
Niet ziek, maar toch met doodswensen.
Diens ziel, zwaar beschadigd.
Intens verdrietig dat het niet eens huilt.
Waarom is de wereld toch zo wreed.
Maar mensen zijn sociaal?
Vergeet het maar.
Want zo opeens,
laten ze je in de steek.
Verlies, in al zijn facetten,
doet tranen oeverloos stromen.
Zilte vloed en schrijnende pijn,
verdronken in verdriet.
Maar op de bodem van de ziel,
geborgen in dapper overleef,
vind je toch met veel moeite,
de lichtzijde van het bestaan.