‘t Paradijs van geen plaats
Ik heb die heilige plaats gevonden.
Ze ligt in geen stad, Parijs noch Londen
noch kan je’t vinden, in aardse sferen
men kan slechts proberen, ’t aan te leren.
Hard heb ik getracht, en werd ik getart
m’n blik werd vertroebeld door m’n hartsmart.
Zo was’t dat ik dacht: wat heb ik verwacht?
Hoe vindt men’t paradijs, als je niet lacht?
We zien het klaar wanneer het helder is,
zo is’t ook met het denken – we weten
het zuiver, zonder een verborgen nis,
als de geest niet langer is gespleten.
Eenmaal mijn hart was bevrijdt van smartklacht
stond m’n geest open en wijd, en ik dacht:
“nu niet meer de tijd dat ik lijd maar
de tijd van het rijk der Denken/Dromen”.
Ik zie, vóór me, uitgestrekte zeeën
Luisterend, naar de zuchten van weeën
Zich uitende in schuimende golven
Die de stranden tot duinen bedolven
Ginds in de lucht, een vogel, in volle
Vlucht, ze draagt met zich het hart van een pas-
sievruchtbloem, in rust is ze ten dolle,
zucht - ze daalt ten boven den bergenpas
de vogel voor later nu naar het water
- ik werd overnomen, als was ik plots-
eling aan’t dromen- watergeklater
wist ik later dat kwam achter de rots
had me naar daar gelonkt, ik stond verstomd
bij’t verschijnen van zulk zinnespeelsel
een zeemeermin als zeemeerman vermomd
zei :
“dit is het paradijs van geen plaats
hier geld regel noch uitzondering
je wildste dromen zonder
enig reëel gevolg
bestraffing noch beloning
alleen wat je droomt.”