Rood gekraste wanden geven de grens aan
van waar leven nog mogelijk is; woede
smijt verfzeeën rond, en rond om mij
en ik zit er middenin, alleen ik.
Mijn hart schreeuwt om liefde en huilt
van doodsangst; de genegenheid tussen
ons bleek tijdelijk, maar je pijlen hebben
mij voor altijd verblind voor de werkelijkheid.
Tranen breken door mijn schild en ik zie
de wand, het is voorbij; slechts tijd scheidt
me nu nog van het eeuwige rood.