twee tedere maar grove handen raken mij aan.
Betasten mijn hart en mijn laatste beetje licht.
Over mijn wang rolt weer een trieste en verdwaalde traan.
In een traan gevangen
en er is geen uitweg meer in het zicht.
Zo zinloos is voor jou mijn verdriet.
Zo'n afschuw keer je tegen mij haat.
De pijn wat ik voel, zie je al zolang niet.
Alsof die traan wat mij gevangen houdt,
voor jou niet meer bestaat.
Toch spreek je zoveel liefde in woorden uit,
keer na keer.
En toch laat je mij steeds dieper wegzinken in mijn behuilde dromen.
Toch leg je jouw tedere maar grove handen steeds opnieuw op mijn laatste beetje licht ofwel op mijn hart ter rust neer.
En ook al wil ik dan wel dat je me met die handen betast,
toch doet het mij dan zoveel
leed en zoveel zeer.