In een vaag verbleekte wereld
zwerven rond toppen van daken
zielsverwanten doelloos rond
Het niet kunnen aarden maakt
dat ze niet meer landen voeten
te fragiel voor de scherpe steen
Rookpluimen die zich aan schoorstenen
Niet storen verder slapen in de ijle lucht
Verveeld van de wind geen zuchtje last
Niks kan hen nog verbazen ze zagen
Alles al en kenden ook de oorzaken
reeds van wat nog plaats ging vinden
Zelfs als ze werden gezogen door
propellors van straalmotoren; uitgespuwd
onaangedaan bleven ze droevig zweven
van wat er restte was het dat men
concludeerde; dat van wat we achterlaten
na ons bestaan; alleen de geest zal overleven