De warmte die door mijn lichaam stroomt,
Als een theezakje in het water,
Het gelukzalige, dat van je afstoomt,
Een eend met zijn schelle gesnater.
Een leven vol met zonneschijn,
Vrienden als knuffels om je heen,
Je naaste die over je waken,
In je dorpje, nooit alleen.
Omgedraaid, spring een gat in de lucht,
De rode rozen klappen open,
Dan val ik met een lange zucht.
Tollend de duisternis in,
Alles scheen bedrogen,
De blijheid, de vreugde is gelogen.