Het lijkt een ongeneeslijke ziekte
Vol van doorligplekken en bedlederigheid
Een plakkende hoop groezelig katoen
Te midden van steunende apparaten
Een vorm van geruisloos kreunen
dat niet als kreunen of als zodanig klinkt
het is meer een menselijk ronken
motorisch en ritmisch monotoon snurken
Hangend in de gefilterde lucht
trekt het voorbij aan de wachtenden
bladerend door eeuwenoude damesbladen
weinig lego stenen zijn de tafel trouw gebleven
Het staat stil en doods kijkt het toe
of het er wel niet meer toe doet
dan wel of het er wel toe doet
of dat het er toe doet of niet, wel
Niks lijkt op de onbevangenheid
waarmee dit noodlot komt aangesjokt
veters van de sneaker losjes geweven
Hubba-Bubba tussen de kaken klevend
Geen zeis nog die ons hoofd van romp doet scheiden
maar het ongeloof dat we denken zin te moeten geven
dood te gaan en niks achter te laten behalve ergens
op een halfvergane steen een meer dan halfvergeten naam