Ik pak het mes op,
Snij in mijn pols,
Alsof het boter is,
Voel me wegglijden…
Ik hoop naar een betere wereld,
Maar juist voordat ik mijn laatste adem uitblaas,
Word ik weer wakker in deze koude wereld,
En vraag me af of het nog wel nut heeft om op te staan.
Wil terug gaan slapen maar
dan is daar weer die luide stem,
Die naar me brult dat ik ‘mijn dikke kont’ moet reppen
Of anders te voet naar school kan.
Ik brul terug, nog luider dan haar stem, dat ik wel zal fietsen,
Ik hoor een deur slagen terwijl ik me in mijn mooiste kleren hijs,
Het is immers een bijzondere dag,
al is het de laatste van mijn nietig bestaan.
Terwijl ik traag fietsend vorder,
Vraag ik me af wat ze zullen zeggen over me na vandaag,
nog steeds negatief, of eindelijk lovend.
Ach wat kan het me ook schelen...
...
Ik arriveer op de lege brug,
Zet mij op mijn vertrouwd plaatsje,
En neem men werktuig,
Één met scherp lemmet.
Ik snijd twee lange lijnen in mijn beide armen,
Van elleboog tot handpalm,
Zet mijn koptelefoon op met MIJN muziek,
En tel de tijd af, op weg naar een betere plek.
Drup: nooit enige liefde gekend
Drup: steeds weer geviseerd en gekleineerd
Drup: alleen op deze wereld en alleen van deze wereld
...
met men laatste adem schreeuw ik het onrecht dat me was aangedaan uit…
en herleef ik in een betere wereld...