Ik kijk naar je in het luchtledige,
Vraag mij opeens af wie ben jij?
Ik heb je gekregen hoor ik mijzelf zeggen.
Mijn hart in tranen, mijn gelaat vol pijn.
Ik kijk naar je in het luchtledige,
Vraag mij af waar de rivier van geluk is gebleven?
Verdwaal in een nietsontziende mengelmoes van gevoel.
Mijn hart huilt.
Ik kijk naar je vervallen lichaam,
Slechts een omhulsel, wachtend tot het zal vergaan.
Vergaan in het oneindige, ik wil je niet meer kennen.
Eens vond ik je immers mooi.
In de rivier van tranen verdrink ik.
Je hebt me wederom aangeraakt,
Met verderf, een lijf dat niet meer wil wat zou moeten.
Het ene orgaan na het andere laat het afweten.
Ik wil je niet meer.
Maar kan het niet meer inruilen,
Waarom hoor je jezelf in de echoput roepen.
Is alles wat mij resten zal dood en verderf?
Waarom ben ik niet als sterren in de hemel, oneindig in de zee van waarom.