Nog maar twaalf uur geleden keek ik er heel anders naar. Ik zag toen meer de rood violet pikante lijnen die gingen naar alle liefdevolle uithoeken die er maar te vinden was in dit kleine huis hier in zwolle. Betrokken en bewogen liet ik mijn afwezigheid weer eens hoogtij vieren, verzonk mijzelf in gedachten naar alle plekken waar ik eens zou gaan staan en wachtte vervolgens weer op het moment dat mijn baan deze onrust zou onderbreken. Met het gevolg dat ik mijzelf weer even met een reden mocht onderdrukken, wat weer de nodige energieverspilling inhield en mij na het einde van mijn werkdag alleen maar weer kon bezighouden met het zo op afstand mogelijk van mijzelf in slaapvallen. Dan in die slaap mijn eigenlijke leven leiden, dat zelfs verder gaat dan alle dingen die ik nog naar achteren drukt, verbaasd wakker worden, opstaan met de moed in mijn schoenen om vervolgens maar gewoon verder te gaan waar ik gebleven was; rusteloos op zoek gaan naar rust om me heen. Alle argumenten, overtuigingen die ik in mijzelf had om tot rust te komen, de druk van de ketel te halen, werden door evenzovele argumenten om zeep gehelpen, waardoor ik gevangen zat in mijn oneindige spiegelbeeld. Ik stond immers tussen twee spiegels in. Weliswaar naakt en onbevangen, maar ik kon mijzelf nooit ontstijgen om zo even naar de realiteit in mijzelf te kijken. Een stap opzij doen was kennelijk te veel gevraagd, voor mijn benen die als loodpalen in de grondstaken, niet om te aarden of om mezelf te voelen, nee dat niet, het was een lompe en logge constructie die puur noodzakelijk was. Het diende om me te laten staan, om alles op me af te laten komen zonder me te kunnen bewegen. Ik maakte mezelf wijs dat ik op deze manier een observant zou worden van mijn eigen bestaan, dat lukte aardig; ik kwam alleen maar verder weg en de spiegels moesten daarom groter en groter worden, wat ze vervolgens ook deden. Nee die loodpalen deden nog niet veel goeds zo op het eerste gezicht, maar ergens kwam er door dat ze een o zo belangrijke functie hadden, belangrijker dan ik nu voor mogelijk hield. Het schemerde namelijk bij me door dat ze er zaten omdat ik niet de moed durfde op te brengen om een versmelting van mijn hoofd en mijn benen op gang te zetten. Wat moest ik daar dan toch voor doen? En toen, toen verscheen zij ten tonele, met evenzo grote spiegels om haar heen kwam ze bij me staan, zodat we nu opgesloten waren in onze eigen wereld, maar wat was hij ineens uitgebreid. Ik kon naar haar kijken, aanraken zelf en ik zag haar spiegelbeeld en ik wilde dat veranderen. Ik zag maar een heel klein vrouwtje staan, terwijl ze toch echt bijna evengroot als ik was. Zij zei tegen me dat ik mijn spiegelbeeld ook eens moest bijstellen, het was namelijk te vel voor haar ogen om goed en duidelijk waar te nemen. Bovendien complimenteerde ze me over mijn prachtige, stevige voeten. Maar hoe gingen wij dat toch doen? We gingen op onze billen zitten op de grond, die overigens een mengeling van boomschors en strandzand was, we keken elkaar aan en spraken toen de magische, maar ook altruistische woorden uit: 'Laat me jouw zijn, jouw plaats innemen voor de spiegel, misschien krijgen we dan een ander beeld te zien, gebruik mijn spiegel maar'. Het klonk niet eens meer cliche, wat ze zovaak wel nog dachten bij zichzelf, maar het vertrouwen in eigen kunnen binnen hun samenzijn, bracht ze ertoe dat ze geen waardeoordeel meer voelden bij het uitspreken van deze worden. Ze gingen weer staan en wisselden van plaats. Het spiegelbeeld veranderde niet zienderogen, maar ze zagen beiden wel een ander randje om de spiegel en bewonderden elkaars lijst. 'Als die lijst zo mooi is, dan komt het met dat spiegelbeeld ook wel eens een keer goed.' Ze sloten elkaar in de armen, dronken wat wijn, rookten een sigaret en keken elkaar aan. Dat lukte ze niet lang, dat aankijken dan, de spiegel was dan wel makkelijker om in te kijken, maar daar zagen ze nog niet zo'n mooi iemand, dus bezigden ze voortaan de tijd met het steeds langer proberen aankijken van elkaar. Zo bleven ze voorlopig nog lang zitten.