Ik kan zien hoe diep je zat, weggezakt in verdriet en zo veel pijn.
Door littekens, de tranen in je ogen, die ene harde gil.
Geen weg had voor jou een einde meer.
Alles was donker daar, zo diep van binnen, mij kon je niet meer zien.
Ik kan je lachende gezicht zien, je ogen fonkelen omdat je tranen schitteren.
Eeuwige schijn, om pijn maar te vermijden.
Lopen op een open veld, vol gras en boterbloemen.
Zo licht, net of de zon nooit zou verdwijnen, door een enkel vlammetje.
Ik zie dat je naar me toe komt, zo lang hou je het niet meer vol.
Ik wilde je helpen, door mijn eeuwige lach als anderen je zagen.
Je beschermen tegen jezelf, maar dat wilde je blijkbaar niet meer.
Ik ving je tranen op, voordat ze je lichaam zouden verlaten.
Maar jij liet ze vrij door ze los te snijden.
Ik wil niet naar je toe, maar ik wil je ook niet kwijt.
Ik keerde je de rug toe, je mocht niet worden zoals ik.
Je beschermen tegen mij, ik zou je pijn doen.
Ik zou je veraden, anderen zouden je anders gaan zien en dat kon je niet aan.
Ik probeerde je de mond te snoeren, maar je ratelde maar door.
Ik wil niet naar je toe, maar je komt nu zo dicht bij.
Oog in oog met mijn verleden.
Vlug ik moet eerder bij de uitgang zijn, weg uit dit gedoe.
Ik neem je heus wel met me mee, als je me bij kunt houden.
Want dan is alles goed.
Maar als je achterblijft kom ik je niet meer halen.
Oog in oog met hoe ik altijd wilde zijn.
Ik achtervolg je dag en nacht, en soms haal ik je in.
Dan is even alles goed.
Soms maanden zoals nu.
Maar als ik even achterblijf ben ik je voor eeuwig kwijt.