Een levenslange last.
Ik draag het op mijn schouders mee.
Het zit met ketenen aan mijn ziel vast.
Ik kan niet loskomen. Nee.
De kou kruipt onder mijn huid.
Dode ogen staren me aan,
stemmen gillen zonder geluid.
Laat ze alsjeblieft weggaan.
Een gladde slang kronkelt in mijn binnenste
en vreet aan mijn laatste krachten,
houdt mijn hart in een wurggreep vast.
Het serpent boort zijn giftanden in mijn gedachten,
en sist met venijn in het donker van de nacht.
Zwarte vlinders in mijn buik, elke dag meer.
Terwijl ik in een bodemloze wereld val,
zweven zij als een gewichtsloze veer
fladderen ze overal.
Ik zink weg
in een giftig meer.
Hoort iemand wat ik zeg?
Luistert niemand naar mijn kreten van hartezeer?
Mijn ogen zien niets, alleen de duisternis.
Is dit de laatste weg uit de Hel vandaan?
Is het echt de enige keus die er nog is:
voor altijd uit het leven weggaan?
Zal ik het durven me bij de Onaantastbare te scharen?
De sprong te nemen, de stap te zetten uit de verdommenis?
De afgrond in duiken naar het onzichtbare,
het klinkt niet minder erg dan hoe het nu is.
Is er een enkel verschil
tussen het leven in de schaduw,
in een hoekje zitten, doodstil
en het moederziel alleen vliegen, als een nachtzwaluw?
Mijn laatste adem zweeft voor mijn lippen
voordat ik ten onder ga aan mijn emoties.
Voordat ik het laatste zal doorknippen,
wat me nog verbindt met de illusies.