Je voelt de ogen prikken in je rug,
het doordringende staren van iemand.
Maar als je je gauw omdraait in je angst,
staat er echter niemand.
Je bent alleen,
en toch wordt er op je gelet.
Onzichtbaar is diegene,
achter je als je een volgende stap zet.
Je kunt hem wel horen,
je ziet hem alleen niet.
Zo gefrustreerd als je van buitenaf lijkt,
je angst is iets wat alleen hij ziet.
De schaduwen lijken op je af te komen;
starend naar je doen ze hun bek wijd open,
witte tanden blikkeren in het bleke maanlicht.
Je begint harder te lopen.
Voetstappen galmen door de steeg,
dodelijke stilte volgt je op de hiel.
Maar ergens in de echo,
klinkt het geluid van een tweede ziel.
Levend of dood; je weet het niet meer.
Is het een geest?
Slechts je eigen fantasie?
Of een monsterlijk beest?
Adem is voelbaar in je nek,
huiverend gaat er een rilling door je heen.
Met een ruk draai je je om;
maar je bent toch echt alleen.
Een schreeuw ontvouwt zich uit je keel:
"Laat me met rust" is wat je gilt.
Maar weer alleen gelaten worden;
is dat echt wat je wilt?
En dan is de schaduw weg,
de ogen staren niet meer.
Pas nu besef je dat je verlaten bent,
de enige op de wereld. Alweer.
De last is van je schouders af,
maar er komt een nieuwe bij:
de eenzaamheid drukt zwaar op je,
en gaat nooit meer voorbij.