Ergens achteraf in stilte
benen onder me gekruist.
Hoor het branden van m’n peukie.
Hoog in de lucht een ruis.
Ik hoor niks dat rust verstoort.
Waarom is het maar zo weinig dat men stilte hoort.
In de diepte van de uiterwaarden,
waar ooit een stille jongen
deze stilte evenaarde.
Stroomt een zwart fluwelen lint
door een matzwarte wereld
als de grenslijn van mijn jeugd.
De spiegel van mijn jeugd
is koud zeggen mijn tenen.
Klein oranje puntje
verlicht waterig mijn gelaat.
En een oude vriend
kabbelt twee woorden
rond mijn enkels; Welkom thuis