Je liet je hart liggen
(het liet sporen na)
En we beklommen de meest poëtische dalen
En we groeven de hoogste kussen
en jij liet je hart liggen - alweer.
Je bleef maar tikken
(oh God, je bleef)
En we schommelden de prachtigste letters
En we vielen de roodste gezangen
en gevangen in elkaar - dit keer.
Je zinderde, winter
je vlinderde.
Ik liep mezelf voorbij
(en jij mij)
En in de sneeuw zag ik mezelf nog staan
En ik zag mezelf nog gaan, twee stappen
en de sneeuw klopte niet meer.
En zwoel keerde jij op je stappen terug
( ik smolt)
En wonder boven wonder
En jij in het bijzonder
zomer - laatkomer.