Alles lijkt opeens zo onbelangrijk
Groot of klein het is mij onomvangrijk
Eens voor de hemelpoort aangekomen
Vechtend tegenaan mijn levensdromen
Ik zag de hemel als een vagevuur
In die pijnlijke witblauwe klaagmuur
Waar tegen ik woedend lag te wenen
Doorheen wat berouwvolle novenen
Gelukkig lag ik er nog warm ten kijk
En niet als een afgekoeld weerloos lijk
Dat had ik heel menselijk vernomen
Terwijl ik mijn bloed weer voelde stromen
Zo keerde ik terug in de natuur
Als een nog te onontbeerlijk figuur
Nadat mij een engel was verschenen
Die mij terugzette op mijn benen