Bungelend aan een takje
Wiegend in de wind
Gevoed door de aarde
En niemand die hem aardig vindt
Vanaf het begin hoort hij in een vakje
Uitgekotst door iedereen
Geboren met weinig eigenwaarde
Dat bungelt niet lekker zo alleen
De zon kleurt z'n jasje bruin
En de blaadjes wuiven hem koelte toe
In de verte ziet hij mensen eten in de tuin
En in het veld een enkele grazende koe
Het valt wel mee, denkt hij
Dan breekt z'n hoedje en z'n droom
Vallend naar beneden is hij nog even blij
Maar dan hoort hij roepen onder aan de boom
Kijk! wat een eikel!