Ik ben een kind van het weer
Dacht ik huilend bij de witte pier
Uren, dagen, en soms zelfs nachten
langs de uitgestrekte Waddenzee
Er leeft geen liefde meer
en, waarom zit ik hier, te wachten
Het water nam mijn jeugd weer mee
Het weer bepaalde mijn stemming
Maar kon ook regen maken
Zwaaiend met mijn rietje, stond ik
bovenop de daken, hopend dat de hemel
alleen voor mij een kreet zou slaken
En dat gebeurde, altijd, en zo zouden
vele onverklaarbare zaken altijd gebeuren
zoals ik het had voorzien, of wilde zelfs
misschien. Maar gevoel, dat heb ik nooit
kunnen overheersen, niet kunnen afroepen,
niet kunnen dwingen, en meer van dat
soort dingen. Mijn moeder ging vroegtijdig
dood, en is over de Waddenzee uitgestrooid
Het water nam mijn liefde mee, geabsorbeerd
door woeste zee, en een kind van het weer,
ik weet het nu niet meer. De pier werd vervangen
door de kroeg, maar zelfs daarvan krijg ik genoeg
en ben ik net als toen weer alles zat
Mijn grote oude geboortestad, voerde alleen
een diep verlangen terug naar jou. De grote stad
waar ik van hou, die brengt niets terug, die neemt
niets mee, en ik, ik ben geen kind meer, of toch,
van steen. Net als toen, in bange afwachting van
wat nog komen zou, ik weet het weer, het was de kou
Dus zeg me waar ik naar toe kan gaan
ik ben geen zon, geen regen, geen maan en geen sneeuw
Misschien ben ik net als die oude meeuw
Mijn hoofd altijd iets naar boven gebogen
Hij kent de ironie van dit verhaal
En groette mijn moeder een laatste maal
Ik vraag me af waar hij heen is gevlogen