een vlag, ginds roerloos boven sparren,
gidst mij naar mijn geliefde plek
het licht vervaagt, geluiden starren
alleen nog krekels aan het werk
in 't woud hoor ik de herten burlen
geritsel, ruis en takgekraak
zie hoe twee eekhoorntjes 't aandurven
het pad te dwarsen waar ik waak
een nok van grijze schalieleien
verrijst verlegen uit het groen
lampen bij 't brugje lichten keien
waarboven 't oud pand schorend doemt
hier voel 'k me thuis in deze hoeve
waar stilte in het duister heerst
erachter, bij de kleine groeve,
beklemt mij weemoed 't allerzeerst