Het zijn lange bange slapeloze nachten
Als wij draaiend en kerend liggen te wachten
We kijken naar de klok alsof die bleef stil staan
Naar de wijzers die we mee tikkend gadeslaan
Maar ze draaien alleen in onze gedachten
In die duisternis die we schijnbaar verzachten
Door wat denkbeeldig licht uit ons gezichtorgaan
Als lag de vervroegde ochtend reeds op de baan
Het zijn momenten van heel duistere machten
Die de eeuwigheid die komen moet verkrachten
Waarin wij uren proberen weg te slaan
Om ze in wat slaap of droom te laten vergaan
Doch na zolang dan te hebben liggen smachten
Komt het ogenblik dat wij ons zelf verachten
Nu we konden slapen en niet wilden opstaan
In die ochtendstond en luisterend naar de haan