De band.
De gitarist vol zelfvertrouwen
zingt de longen uit z'n lijf
om toch te laten zien dat dit alles is
de wereld van zelfbeheersing
verbloeming en verbazing.
Verbonden vingers,
om toch maar niet te laten zien
wat de waarheid werkelijk is,
hoe pijnlijk de snaren zijn,
hoe prachtig het geluid ook klinkt.
De bassist het buitenbeentje,
hoe zal hij moeten geloven
dat hij ooit opklimmen zal
op de trap van muziekbeleving.
De donkere wereld van zelfbeklag,
hij verorbert zijn eigen geluid,
hoe hard de waarheid ook naar buiten komt,
niets kan hij geloven.
Drummer is een moordenaar,
slaat hij zijn eigen gevoelens
zo hard mogelijk de grond in,
voeten en handen,
ritme en pijnlijkheid.
Het zweet dat van z'n voorhoofd parelt,
verlangen naar een plek vooraan.
De toetsenist niets is onmogelijk,
het blok aan het been van de zanger,
niet nodig, maar toch aangeschoven,
de tafel veel te vol.
De vraag naar een werkelijke melodie
in het onweerstaanbaar,
onuitwisbaar geloof in de band.