Gestenigd door het verstand,
Verbrand door het immer oplaaiende vuur z’n hart
Zo spoelde hij aan in een niemandsland
Waarvan op de rotsen een liefdeslied weerklonk van een bard
Hij liep sinds die dag verloren
In het doolhof van zijn aderen en bloedstroom,
Als een razende trein op het punt te ontsporen
Tussen radertjes en tandenwielen in een hoofd vol stoom