Er waren,
twee notenbomen met knoestige takken
in 't midden van de speelplaats
als Jacobsladders naar de hemel gericht,
't schooltje bestaat niet meer,
maar de bomen heeft men gelaten
en als je goed luistert
met je oren tegen de stammen ...
kan je ze nog horen ruisen,
kraken, vloeken en knarsetanden
want ze hebben alles in hun bast
tot jaarringen opgeslagen,
't gedender van de melkkar
over de kasseien straten,
't getoeter van de groentenboer,
een scharesliep met een hond
gedienstig in 't gareel tussen de tramen,
een bakstenen kerk met leien dak
waarheen je onwetend werd gebracht
gewikkeld in laken om te dopen
en 't leven gelukzalig verliet
tussen vier planken,
muurschilderingen van apostels
deden je dromen van haggiografieen
en onder de spitse toren
't beeld van de gevallen soldaten,
waaronder we op 11 november
na onhoorbaar karoengeschal
ingetogen zongen
'vaarwel mijn broeder'
want bij ons vind je nog steeds
gasbommen en beenderen
but who cares
about a million unknown soldiers ?
in 't midden van de klas
stond de kolenkachel roodgloeiend
met rode wangen als je geluk had
ernaast te zijn neergepoot,
griffels en houten banken,
opgezette vogels en hermelijnen
achter glas, herfstbladeren,
de muffe lucht van kinderbroekjes
die luidop elk op hun beurt met hun vinger
letter per letter lazen uit leerboekjes,
achteraan de klas de ezelstoel
voor wie niet oplette !
't alziend oog van de meester
dirigeerde heel 't orkest van ongeduld,
want buiten vielen de noten
als 't tikken van de klok onverdroten,
in 't rond te pletter voor 't rapen !
de schoolbel hamerde schel metaal,
en kindergejoel barste los,
want nu mocht je naar huis !
puiten in de beek,
leeuweriken tierelierden zomervakantie !
't bekende deuntje van de crèmekar,
kinderen kwamen verwaaid aangelopen,
de boeren stapten zelfvoldaan achter de paarden
schichtige ogen achter de oogkleppen,
geblaas en gestamp met de behaarde poten,
de nu gepensioneerde meester,
stond oud en stokstil
rondom zich te kijken op 't trottoir
na 't halen van een brood
bij Pietje de bakker ...
in zichzelf te mompelen,
aan die en die heb ik 't alfabet geleerd ...
met een nieuwe bril op zijn gegroefde gelaat,
in dezelfde stofjas getooid,
en wriemelde met krijt in zijn zakken,
waarmee hij ons de regels
van 't kofschip goed en kwaadschiks uitlegde...
en zag die gezellige ouderwetse wereld
van ons mooie intieme dorp
stokstil als 'n standbeeld
razendsnel veranderen
maar voorgoed,
gelaten,
naar de verdommenis gaan ...