luister, ergens is een duister bos
geen zonlicht verwarmt het zachte mos,
het is een woud,
zo woest, zo ijzig koud,
geen mens is daar nog ooit geweest.
achter hoge strenge bomen
wilde dieren, enge dromen
en gekerm van helse beesten
wolven, geesten,
maar geen mens is daar ooit geweest
gele ogen vonken in het duister op,
gieren krijsen en de klopgeest doet: klop klop
en in het midden van dit woud van angsten en geheimen
daar zingt de merel zoet, daar glanst in het dal
een klein kasteel van kristal
door de muur schijnt een fel licht
het lijkt een vlam een manestraal
schijnt het licht, van de heilige Graal
luister, waar eindigt dit verhaal, op wie wacht de Graal?
op jou? op mij? ver weg? dichtbij?
geen mens is daar nog ooit geweest
ver weg, dichtbij, voor jou, voor mij?
geen mens is daar nog ooit geweest