Die arm, met lange uitgestrekte slierten.
Zwart, als de kleur van de nacht.
Die me trok, uit mij normale leven.
En me naar de andere kant toe bracht.
Die slierten, enkel van duisternis.
Die aan me trokken, en aan me sjorden.
Ik moet me er uit los wringen.
En mijn eigen ik weer worden.
Maar ik zit er zo diep in,
En ik wil er ook wel uit.
Maar telkens weer komt alles terug,
Op het moment dat ik mijn ogen sluit.
Misschien heeft iedereen ook wel gelijk.
Is mijn lach me afgenomen.
Kunnen nu enkel en alleen,
De tranen uit mijn hart nog stromen.
De weg naar vrolijkheid geblokkeerd.
Alle confrontaties die ik vermijd.
Het gevoel in mij wat schreeuwt:
“Die lach ben je voor altijd kwijt!”
En telkens die lach op mijn gezicht..
Als iemand naar me keek.
Voelt het alsof ik iedereen bedrieg.
Want ik weet, die lach is fake.
Gemaakt door al die tranen.
Daar komt die lach vandaan.
Ik kan niet altijd triest zijn.
Dus zo is die lach ontstaan.
Die lach die mensen zien,
Dat is waaruit men verbeeld
Dat het me allemaal wel goed af gaat,
Maar eigenlijk is die lach gespeeld
Ik wil mezelf weer vinden.
Ik ga die weg weer terug.
Het zal me ook gaan lukken,
Het zal heel langzaam gaan zeker niet te vlug.
MAAR HET ZAL ME LUKKEN!