Donker sprookje (4)
De zonneboog
Brandt dan het grootste huis, de deur, de geur van dood
die daaruit stijgt, geeft kleur aan komend strijd.
Achter de zonneboog zijn elven , dansend in het licht,
bezig de wereld te verkennen, bezig met hun plicht.
Het vuil van trollen en hun werk, de neerslag van het zwerk,
bij een te garen en te werpen in een grote kuil.
Het geel venijn, ontwaakt door hitte uit zijn slaap.
Verlaat zijn mat en gaat geleid door geur van vuil
en angst van elven voor zijn muil ,
al glijdend, door het groenig slijm naar slangenkuil .
De stralen van de zonneboog raken zijn lijf.
Serpent voelt hitte aan zijn schilden, het slijm verdroogt.
De snelheid van zijn gang is van belang
voor het stillen van zijn honger, hij is bang.
Nog net op tijd verdwijnt hij in het vuil van slangenkuil.
De rijen elven dansen naar hun plaat rondom..
Zij staan te kijken hand in hand, de vleugels nog geborgen.
Serpent komt hoog en kijkt in zonneboog.
De kille ogen en gevorkte tong, de doder van de kinderen,
kijkt in het licht van zonnebogen. Verblind worden zijn ogen,
want elven hebben snel hun vleugels uitgespreid.
Zij spiegelen de stralen van de zonneboog, in de ogen van serpent.
De strijd begint voor geel venijn, de elvenspiegel zorgt
dat er opeens wel honderd geel venijnen zijn.
Hij zwoegt en bijt en schreeuwt zijn eigen beeld kapot .
Heel langzaam knijpt de dood hem in zijn eigen strot.
Een vederlicht gejuich stijgt op, als de laatste adem gaat.
De elven dansen hand in hand, de vleugels in een feest verband.
Het geel venijn, verdronken in zijn groenig slijm, is dood
De trollen zijn verdwenen en de zonneboog wordt rood.
De wereld is weer schoon, de slangenkuil met vuil, weer toegedekt.
De zonneboog kleurt naamloos hoog weer rood,
tot dat het spel opnieuw wordt opgezet. De inzet blijft de dood.
WIL MELKER
06/10/2000