Het ritme van de voorbijrijdende trein
Verstoort de stilte, diep in de nacht.
Het vergroot mijn eenzaam zijn,
Terwijl ik hier geduldig wacht.
Mijn vriendin heeft weer bezoek,
Ze heeft meer geluk dan ik vandaag.
Het is kalm buiten en ik neem mijn boek,
Want de tijd passeert te traag.
De kleurrijkste wijk van de stad,
Herbergt mensen met een kleurloos bestaan.
Wij nemen dagelijks ons neon-bad,
Soms gemengd met een vleugje bleke maan.
Wij worden aanzien als het vuil van de straat,
Ik ben niet anders, ik ben ‘slechts’ een hoer.
Maar geloof mij, van landloper tot magistraat,
Ze komen hier allemaal over de vloer.
Ik zit hier om mijn lichaam te verkopen,
Het is het enige waar ik goed in ben.
Van de mannen die hier binnen lopen,
Zijn er slechts enkele die ik nog niet ken.
Wij vervullen de mannen hun grillen,
Het beroep van de liefde, waar de liefde ontbreekt.
Het belangrijkste voor de man: borsten en billen,
En nog iets waar hij zijn ding in steekt.
Kon ik maar één man tegenkomen,
Die echt om mij geeft.
Iemand die je laat wegdromen,
En je doet voelen dat je leeft.
Als iemand de wissel kan activeren,
Die me van dit doodlopend spoor wegleidt.
Dan wil ik me dit nieuw traject aanleren,
En gaat de spons over mijn bord vol krijt.
Wat er op dit bord stond geschreven,
Zal wel nooit helemaal verdwijnen,
Maar het zal zich verder verweven,
Met mijn nieuwe levenslijnen.
De deurbel haalt me bruusk uit mijn droom.
Een vat hormonen met de ketel onder stoom.
Zoals overal is ook hier de klant koning.
Maar wie brengt mij naar het land van honing?
Karel Brits
23 september 1999