Daar tegen die verwarming,
in mijn krakende oude huis.
Lag ik te dromen in zijn armen,
daar waar hij was, voelde ik me thuis.
Als een echte heer behoedde hij me,
voor alles waar ik bang voor was.
Liet me uithuilen tegen zijn vacht,
terwijl ik bezorgdheid in zijn ogen las.
Heb uren daar met hem doorgebracht,
in een fantasiewereldje geleefd.
Met hem heb ik al mijn dromen,
echt in werk'lijkheid beleefd.
Nu versleten ligt hij daar,
een oog vervangen door een knoop.
Een stuk oor door de hond afgebeten,
zijn gespreide armen weerspiegelen hoop.
Hij kijkt me niet meer vriend'lijk aan,
weigert om nog met me te praten.
Omdat ik hem al die jaren lang,
in die hoek te verstoffen heb gelaten.
Toch nog stiekem aan zijn mond geluisterd
en zijn laatste wijze woorden,
heeft hij me nog even ingefluisterd.
"Grote meisjes huilen niet".