14-04-‘06
“Dit was het dan, het einde. Of hoe mensen het dan ook zagen. Einde, nieuw begin, het maakt mij allemaal niet uit. Als deze ellende maar ophoudt. Zo wil ik het niet meer. Ik wil niet meer zo leven. Te veel meegemaakt. Te veel gedaan. Natuurlijk, van veel dingen heb ik wel spijt. Maar dat heeft geen zin. Ik kan ze toch niet meer terug draaien. Natuurlijk, “alles waait wel weer over”. Dat zeggen ze in ieder geval altijd. Nou ik geloof daar niet meer in. Je blijft toch altijd de dingen die je mee hebt gemaakt met je meedragen. Hoe je het ook wendt of keert. Ik wil er niet meer aan denken. Sorry dat het zo is gelopen, maar dit is de laatste keer dat ik in je schrijf. Als het goed is…”
Ze wilde zo graag dat ze een mooi leven gehad had. Even speelde ze nog met de gedachten om naar beneden te gaan. Te zeggen dat ze ziek was. En dan niet een soort griepje, maar dat ze opgenomen moest worden. Nee, daar zou ze iedereen alleen maar mee beïnvloeden. Pijn mee doen. Dit was het beste. Ze wist het zeker. Ze zou het mes in één keer door haar pols halen. Misschien wel de enige manier waarop ze het durfde. Of zou ze het langzaam doen. Zorgvuldig? Ze had het in gedachten al zo vaak gedaan. Maar nu was het dan zover. Nu in het echt. Terwijl ze het mes pakte, moedigde ze zichzelf aan. “Kom op, lafaard! Waarom zou je het niet doen? Niemand wil je hebben. Kom op dan. Kom op! Kom op! KOM OP!!!”
En in één keer deed ze het. Het bloedde hard, maar niet hard genoeg voor haar gevoel. Nog een keer, nog een keer, steeds weer haalde ze het mes door haar pols. Steeds langzamer, met meer druk. Steeds dieper en dieper. Het bloed stroomde nu in een dun riviertje over haar hand. Als een riviertje van leven. Haar leven. Het vertakte zich in meerdere kleine stroompjes. Het bloed had nu de keuze naar welke kant het zou gaan. Die keuzes had zij ook gehad, maar altijd had ze de verkeerde gekozen, had ze het idee. Ze keek naar haar hand. De rivier van het leven bleef haar hand maar sieren. “Was het echte leven ook maar zo mooi”, dacht ze. Ze begon zich duizelig te voelen. Keek om zich heen. Alles werd steeds waziger. Het draaide, tolde. Of haar kamer een spelletje met haar speelde, dat zij gedoemd was te verliezen. Nog even probeerde ze zich staande te houden. Slap zette ze nog een paar stapjes. Dit was het dan. Het moment waar ze zolang op had gewacht, om had gesmacht, naar had uitgekeken en verlangt. Het einde van de ellende. Haar polsen deden pijn, maar het was niks vergeleken bij de geestelijke pijn die ze bij zich droeg. Deze pijn voelde meer als een opluchting. Eindelijk vrij. Na die laatste paar gedachten viel ze op de grond. Ze voelde het al niet meer. Niks meer.
Imke zelf had van de val niks meer mee gekregen. Ze was al weggezakt.
In de kamer onder haar zat haar zusje net een boek te lezen. Die had een harde bonk gehoord. Eerst dacht ze dat Imke gewoon iets had laten vallen. Dus besteedde ze er verder geen aandacht aan. Maar toen Vera na een tijdje naar de wc ging hoorde ze het zelfde nummer steeds opnieuw uit de kamer van Imke komen.
Why does my heart go on beating? Why do these eyes of mine cry? Don’t they know, it’s the end of the world. It ended when you said…Goodbye.
Ze riep naar boven. Geen antwoord. Dus liep ze een paar treden naar boven en riep nog een keer. Nog steeds niks. Dat was gek. Zo hard stond de muziek toch ook weer niet. Ze liep helemaal naar boven. De deur van haar kamer was dicht. Misschien dat Imke haar daarom niet had gehoord. Ze klopte op de deur. “Im, heb je soms iets laten vallen, ik hoorde een bonk”. Nog steeds geen reactie. Geen ‘binnen’, maar ook geen ‘rot op’. Vera begon boos te worden. Waarom reageerde Imke nou niet. Dat irriteerde haar eigenlijk nog meer dan het nummer dat al voor de zoveelste keer opnieuw begon. Ze begon te schreeuwen en rukte de deur open. Ze kwam niet verder dan “Imke, zet dat klote…”. Toen sloeg ze haar handen voor haar mond. Het eerstvolgende moment leek het of ze een kortsluiting in haar hoofd had. Er schoten honderden gedachten door haar hoofd. En dat allemaal tegelijk. “Dit is niet waar. Dit kan niet waar zijn. Dit mag niet waar zijn. Het is een hologram. Dat is mijn zus niet. Het is een grapje. Dat moet. Dat moet! Laat het alsjeblieft nep zijn”. Allemaal ontkennende gedachten. Maar toen Vera het mes zag liggen wist ze dat geen van al haar gedachten waar waren.
Vera keek geschrokken achterom toen haar moeder ineens achter haar stond. Zonder dat ze het door had, stond Vera te gillen. Een gil die door merg en been ging, door wel meer als het nodig was. Joke, hun moeder, was naar boven komen rennen toen ze het gegil had gehoord. Net toen Joke op het moment stond om te vragen wat er aan de hand was keek ze om Vera heen. Ook nu weer. De honderden ontkennende gedachten. Joke kon niet meer helder denken. Nog net voor ze haar verstand verloor riep ze dat Vera 112 moest bellen en dat er meteen een ambulance moest komen. Toen Vera naar beneden wilde rennen om te bellen zag ze nog net dat haar moeder zich op Imke storten. Huilend.
Vera rende de trap af. Halverwege bleef ze stilstaan en draaide ze zich om. Ze keek naar het tafereel. De kamer van haar zus. Het was, dacht ze, de eerste keer dat ze de kamer opgeruimd had gezien. Tot in het kleinste detail was de kamer opgeruimd en schoon gemaakt. Op de plas op de grond na. Het rood stak af tegen het zwart-witte blokjeszeil dat op de grond lag als vloerbedekking. Felrood, diep rood, de kleur rood die je in oude vergane kastelen aan de muur ziet hangen. In grote doeken. Maar nu op de grond. De kleur die haar zus had verstikt. Haar zus. Imke. Ze kon het niet laten om te kijken wat ze aan had. Een wit hemdje was het geweest. Nu niet meer. Alleen op haar zij was nog een beetje wit te zien. De rest van het hemdje was doorweekt door die ondoordringbare kleur rood. Verder had ze alleen een slipje aan. Effen zwart. Maar zelfs het zwart leek donkerder te worden door het bloed. Evenals haar slipje leken de haren van Imke nog roder dan normaal. Omdat ze alleen een slipje aan had werd haar nog meer duidelijk. Bijvoorbeeld het feit waarom Imke nooit met blote benen rond liep. Zelfs niet in haar eigen huis. Krassen. Haar benen waren bedekt door krassen. Overal. Je kon geen plekje zien waar geen roodomrande krassen stonden. De ene dieper dan de ander. Andere structuur. Veel verschillende soorten. Waarom keek ze hier eigenlijk naar? Het was of ze gedwongen werd om te kijken. Ze kon niet anders. Haar blik werd ernaar toe getrokken. Dit zou een herinnering blijven voor altijd. Niet een die je gekozen onthoudt, maar die je gedwongen wordt te onthouden. Door jezelf. Door je geweten. Gebrandmerkt op je netvlies.
Dit alles observeerde ze in een paar seconde. Snel rende ze verder de trap af. Struikelde bijna over haar eigen voeten, maar ze wist zichzelf staande te houden aan de reling. Zo snel ze kon drukte ze op de knopjes van de telefoon. De telefoon ging over. Het leek uren te duren voor de telefoon werd opgenomen. Toen de telefoon op werd genomen kreeg ze de eerste zinnen niet eens mee. Ze had wel gehoord dat het een vrouwenstem was. Maar wat die vrouwenstem had gezegd? “Ik heb een ambulance nodig, nu! Mijn zus… ze… mijn zus… kom snel… schiet op… ze heeft hulp nodig. NU!” Aan de andere kant van de telefoon probeerde de vrouwenstem haar te kalmeren. Nadat ze beloofd had dat ze meteen iemand zou sturen stelde ze snel wat vragen. “Waar woon je?”. “Roodborstjesstraat 4”. “Wat is er aan de hand?”. “Mijn zus. Ze ze ze… ze ligt op de grond. Ze beweegt niet meer. Bloed, overal. Niemand was er bij haar”. Vera kwam niet meer uit haar woorden. De vrouwenstem beloofde dat er al iemand onderweg was. Zonder verder nog iets te zeggen hing Vera de telefoon op. Eigenlijk was het best ironisch dacht ze huilend. Roodborstjesstraat. Waren ze er maar nooit gaan wonen. Dan was dit vast ook niet gebeurd. Ze liet zich tegen de muur aan vallen en zakte rustig naar beneden tot ze op de grond zat. Ze liet haar hoofd in haar handen vallen. Ze voelde een warme stroom langs haar handen vloeien. Zou het zo ook bij Imke gevoeld hebben? Zou het net zo warm zijn geweest? Vragen waar ze geen antwoord meer op kon krijgen. Zo zat ze daar. Te huilen, te denken, maar nog meer niet te denken. Ze kon geen gedachten meer produceren. Alsof ze gewoon leeg was geworden. Ze kon het niet bevatten. Het lukte haar gewoon niet.
De bel ging. Na hoeveel tijd eigenlijk? 1 minuut? 10 minuten? Een half uur? Ze wist het niet. Wat het ambulancepersoneel ook zou zeggen. Ze zou het meteen geloven, maar toch boos op ze zijn dat ze er niet eerder waren. Met moeite stond ze op, ze voelde dat ze haar rug had geschaafd aan de muur. Maar dat was nu niet van belang. Ze rende zo snel als ze kon naar de deur. Het waren inderdaad de mensen van de ambulance. Ze wees naar boven. Nog steeds niet in staat iets uit te brengen. De twee mannen gingen naar boven met een brancard. Niet lang daarna kwamen ze weer terug. Ze leken wel van de trap af te vliegen met de brancard tussen hen in. Met Imke op de brancard en Joke die hen op de voet volgde. Zo behendig als ze dat deden. Hup brancard achterin. Joke stapte ook in. Zo gauw de achterdeur van de ambulance dicht ging, reed hij aan en scheurde de straat uit. Nog even bleef ze ongelovig naar het punt kijken waar de ambulance om de hoek was verdwenen. Pas toen ze de deur dicht deed besefte ze dat ze alleen thuis was.
Ze liep naar de kamer waar Imke zojuist nog op de grond had gelegen. Hij leek kaal. Geen Imke meer die harde muziek draaide. Geen kleren van Imke op de grond. Het was of ze helemaal uit de kamer was verdwenen. Of ze er nooit had gewoond. Het enige wat ze nog van Imke herkende was de plas bloed op de grond. Hij leek het leven van Imke over te hebben genomen. Alsof het een val was en Imke zich er alleen in had geworpen. Dat het bloed zelf de schuldige was en al het leven uit Imke had gezogen. Als gehypnotiseerd door het bloed stond ze daar. Het was net of het bloed haar aankeek. Doordringend. Of het een verhaal wilde vertellen. Het verhaal waar ze al tijden naar op zoek was geweest. Het zat haar al een tijdje niet lekker. Waarom deed Imke de dingen die ze deed? Hoe zouden haar gedachten door haar hoofd dansen? Was zij de enige of kon niemand Imke begrijpen? Allemaal vragen waar het bloed de antwoorden van verzweeg. Alsof Imke hem een zwijgplicht had opgelegd. Nog even keek Vera naar het bloed. Onwennig, ze voelde zich als een indringer. Het bloed keek haar brutaal aan zonder iets te zeggen. Dat zou haar niet verder helpen. Ze liep voorzichtig om het bloed heen. Bang om er zelf in opgeslokt te worden. Aan de andere kant van de kamer stonden Imkes kasten en haar bed. Ze begon met het kleine kastje achter het bed. Een paar boeken lagen erin. Nog wat toiletspullen. Alles zag er netjes uit. Té netjes. Toen ze in het kastje niks kon vinden, ging ze verder met de klerenkast. Ook al niks. En alweer die akelige netheid. Wat ze zocht wist Vera niet, maar ze wist wel dat ze het niet gevonden kon krijgen.
Moe van wat ze die dag had gezien liet ze zich op het bed vallen. Ze viel met haar hoofd op iets hards. Ze tilde het kussen op. Er lag een boekje onder het kussen. Ze kreeg een warm gevoel van binnen. Dit was het, dit was wat ze zocht. Wat het was wist ze nog steeds niet, maar ze zou het houden. Ze onderzocht het bed nog beter. Drie boekjes kreeg ze uiteindelijk gevonden. De ene lag onder haar kussen en de andere twee had ze onder het matras onder het bed gevonden. Dat matras was er ooit neergelegd voor als er iemand zou komen logeren. Raar genoeg was het matras nog nooit gebruikt. Sinds ze hier woonden was er nooit meer een vriendin van Imke blijven slapen.
Snel als een inbreker rende Vera weer naar haar eigen kamer. Bang om betrapt te worden. Ze verstopten de boekjes onder in haar klerenkast. Wat de boekjes nou precies waren zou ze later onderzoeken. Nu was ze moe, ook al was het nog vroeg. Ze ging onder haar dekens liggen. Rolde zich op als een klein balletje en kneep haar ogen stijf dicht. Ze viel in slaap, met maar één gevoel: angst. De angst voor wat de volgende dag haar zou brengen…