Hoe hij elke morgen zijn klompen wast,
ze naast de voordeur zet,
voor moest hij ooit eens willen
en dat hij zich dan weer neerzet op zijn stoel,
zijn handen op de tafel legt en wacht,
zijn brood besmeert, naar buiten kijkt
en hoest - de vuist voor de mond,
hard en vereelt van al het wassen, al het
werken, al het moest hij ooit eens denken.