Ik sta op de kade en kijk naar het wegzeilende schip.
Het bolt zijn witte zeilen
Om de wind te vangen
Die het naar de blauwe oceaan zal drijven.
De boot is het toonbeeld
Van schoonheid en sierlijke kracht,
En ik blijf hem nastaren
Tot hij enkel nog een lint lijkt,
Een wit wolkje
Daar waar de zee en de lucht
Onmerkbaar in elkaar overgaan.
"Kijk hij is verdwenen" zegt iemand naast mij.
"Verdwenen? Hoe verdwenen?"
Uit mijn gezicht verdwenen, dat is al.
Maar hij vaart daar nog altijd,
Met romp en masten en zeilen,
Net zoals hij was
Toen we hem hier van ons zagen wegvaren,
En net zo in staat
Om zijn levende vracht
Naar de plaats van bestemming te brengen.
Maar dat zie ik niet meer,
Alleen maar omdat zijn beeld
Aan mijn ogen onttrokken is.
En juist wanneer iemand naast mij zegt:
"kijk hij is weg",
Gaan er ginds aan de andere kant blijde stemmen op,
die roepen: "kijk daar komt hij"
Zo gaat het ook als iemand sterft
Dees hebben ze voorgedragen voor mijn grootvader die aan een ziekte is overleden