Gestommel beneden;
hij liep kwaad heen en weer
De spullen die daar lagen, maakten kennis
met de zwaartekracht
Vanonder de dekens klonken
gesmoorde snikken van een eenzame ziel.
Angst en verdriet vielen haar
genadeloos aan
De gordijnen wapperden;
het raam stond open die nacht
De wind kwam met vleugen binnen
en fluisterde heel zacht
Zijn voetstappen op de trap,
haar gesnik gesmoord door angst
De deur vloog open en een
bleek gezicht keek haar aan
In een hoek zat ze
tevergeefs verscholen onder haar deken
En een eerste serie klappen
kletsten op haar jonge blote huid
Ze voelde zijn haat, voor haar
en voor de ongeboren onschuld
Maar ze lachte door haar tranen heen;
ze wist iets wat hij nooit zal begrijpen