bijna dagelijks sloeg je mijn wil om te leven uit mijn ziel.
ik liep op tenen bang voor weer een klap omdat ik je steeds tegenviel.
tien jaar lang deed je mij dat aan.
tot die ene nacht dat ik het lef had om weg te gaan.
met de kinderen ging ik heen.
drie tasjes kleding en bang bont en blauw helemaal alleen.
waar moet ik heen wie kent mij nog en wie neemt mij en de kinderen, want vrienden of familie had jij al weggejaagd.
onder de mom niemand vind jou aardig en was er wel iemand had je die wel weg geplaagd.
met jou woorden en daden en doen was ik stukje bij stukje mezelf kwijtgeraakt.
en nu twee jaar verder ik raak er maar niet over uitgepraat.
ik wil het vergeten en mezelf leren kennen.
iets voelen willen denken is iets waar ik aan moet wennen.
bang van al die woorden al die klappen een grote angst.
wat nou als ik weer iemand vertrouw en die doet mij weer pijn ja dat maakt mij het bangst.
vertrouwen in mezelf of een ander is gewoon helemaal weg geslagen.
door jou woorden klappen en pijn en je eeuwige plagen.
ik hoop dat jij je geweten zonder pijn kan dragen.
want wat jij bij mij en de kinderen heb aangedaan.
is iets waardoor wij nooit zonder angst door het leven zullen gaan.
je hebt ons angst gegeven.
voor de rest van ons leven.