Hete tranen rollen over m'n wangen,
snikkend val ik op m'n bed,
er komt een toebele waas voor m'n ogen:
Waarom ik, waarom ik,
waarom kan ìk geen leven leiden?
Triestig droom ik weg,
met m'n tong vang ik de zoute nevel op.
De warme hand waar ik zo naar verlang,
blijft in m'n dromen, vér weg.
Ik snuit m'n neus
en ben weer even hopelos en bang:
mijn dromen zullen en kunnen nooit uitkomen,
Nooit, Nooit, Nooit of ten Nimmer,
het zijn immers mìjn dromen!
aTiT
(internaat- 1998/1999)