Uit 'Herboren' 11 (doorlopend gedicht)
De vernederden
Nee, wij willen het niet lang, wij
willen het niet rond, wij willen
het zoals wij het aten. Hèn
verplicht het lang te bakken,
het rond te maken. Gedwee, ze
bakken het zoals wij, met onze
smaak, het aten. Gedwee,
maar hun verlangen blijft vierkant!
Tot de klad in onze macht komt.
Weg gespuis, wij reden liever
met vierkante wielen. Weg!
Gewoontes worden hersteld, maar
er is wat blijven hangen. Men
herinnert zich na een tijd,
men ondervindt, dat ronde wielen
gemakkelijker waren. Toegeven,
niet zonder geweld, dat zij die
van buiten kwamen gelijk hadden.
Het gelijk hersteld. Kom, wij
zullen ovale broden maken.
Vriendschap ontstaat, maar beken
bloed blijven rood. De afgehakte
handen! De vernederingen blijven
leven in de verhalen van oude
moeders en oude vaders. De
verwondingen blijven littekens,
die hopelijk nooit meer opengaan.
De vernederden hebben op hun
beurt pijn gedaan, verkracht en
gefolterd. Onschuldigen, maar zij
moeten boeten, want ze zijn
van dezelfde soort. In blinde
woede vraagt men niet naar
de naam van wie zijn grootvader
heeft vermoord. Men gaat zijn
kleinzoon niet zoeken, maar
het gaat van: jouw volk heeft mijn
volk wat aangedaan! Toch, blijft de
pijn van de verkrachte grootmoeder
meespelen, als een venijn dat je
hart blijft tergen. Eeuwenlang,
blijft een volk de vernedering
meeslepen van een afgepakt land.
Een vernederd volk is elk volk dat
ééns overwonnen werd. Want,
overwinnen gaat niet zonder bloed
en tranen, niet zonder pijn.