En je stilte stoort me, het veroorzaakt ruis in mijn hoofd
waardoor het kloppen van mijn hart is veranderd in dof bonzen
iedere keer als de telefoon gaat, en die gaat vaak,
want ik ben niet alleen, zoals je weet.
Ik irriteer me aan wat je veroorzaakt, en meer aan mezelf
want hoe heeft dit zo ver kunnen komen, we waren niets
zijn nooit iets geweest ook, slechts minnaars
en 's ochtends nog steeds -minnaars met een slechte smaak-
de dagen regen zich aaneen met de gemakzucht die altijd volgt
op mijn angst om mijn zelfgemaakte hordes te nemen
jij sprong bovenop me, met de grootsheid waarmee jij alles bespringt,
want waarom zou jouw leven niet zijn zoals jij wilt,
en toch houd ik vol dat jij banger bent
daarom zwijg je, en verzwijg je wat er is gebeurd
-behalve voor je vrienden, aan wie je elk smerig detail onthuld -
zoals je mij eens onthulde dat je beter had gehad,
zonder glimlach. Ik denk niet dat ik jou ken,
ik hoop althans van niet, want er is niet veel overgebleven nu,
het voetstuk waar jij jezelf op plaatste is omgedonderd
ik raap de scherven wel bijeen