Zij, Fatuma, daagt de goden uit
van achter haar gazen voile
om gelijk een dolende pagode
steunend op haar houten fluit
als bevallige dienende bruid
van haar duistere ultieme
verlangens te verhalen
teneinde de hemelse heerscharen
in een aardse verleiding te noden
zodat zij, Fatuma, hun zaad
in sprekend stof zou baren
waar elke willekeurige macht
kan worden omgezet in haar geboden
en de uitgeblusten haar tot
enige opperwezen zouden verklaren
zo geschiedde...
met vrouwelijk geduld
dat niet alleen de baarden
maar zelfs hen met zalige borsten,
onbelast met bevruchtende sappen,
werden omhuld met eeuwige schuld;
haar superbe grootsheid te aanvaarden