Het stille roepen van een kreet,
door het grijnzend spotten van de sterren,
wordt in het kille maanlicht naar het niets verbannen.
Het razen van jongeren op hun tweewielers,
achternagezeten door joelende vrienden,
in een exemplaar van vier
Een sirene van de brandweer, politie of autoalarm,
staat zich nodeloos uit te putten,
geen mens die het horen wil.
Ik boven op het dak van mijn wolkenkrabber,
wel achtentwintig hoog.
Zou iemand me ooit zien vallen?
Ik wacht nog wel even,
nog wat genieten van de maan,
die naar me grijnst van,
Wat had je dan gedacht?
Omgeven door mensen,
gevoelens in de steek gelaten,
gekke vragen door het hoofd,
nou ja, dit is een grootstad.
Nu ga ik naar beneden,
de nachtelijke krengen uit mijn hoofd
nog even verdrinken voor het slapen gaan
om morgen gewoon weer door te gaan