Je zag ze altijd samen, de twee oude mannen
In de herfst van hun bestaan scheen het laatste zonlicht
wanneer ze tijdens hun wandelingen het mooie rondom zagen,
de bloemen in het veld, de vogels, een hermelijn
Ze lachten om de streken van de wind,
ze zochten hun heil onder een eik wanneer het regende
en keken vol verlangen uit naar een nieuwe lente
Totdat op zekere dag de ene,
als het laatste blad aan een boom, dat valt,
voor altijd afscheid nam van het mooie rondom,
de ander eenzaam en treurend achterlatend
Toen ook hij niet lang daarna
zijn vriend volgde in de dood
vloog buiten als laatste afscheidsgroet
een groepje wintertaling met luid gekwaak over
De boom verloor zijn laatste blad
en wachtte op een nieuwe lente