Ik schuil in de duisternis,
van zijn armen.
Ik berust in de bekentenis,
die me niet kan verwarmen.
Zijn kilte bedekt,
mijn koele hart.
In stilte gewekt,
de rust getart,
verscheurd door zoet gefluister,
donkere klauwen die me omhelzen,
me laten opgaan in het duister,
schaduwen die in me huizen.
Slechts een schim van mijn bestaan,
blinkt in zwakke schemering,
ik laat de verleiding gaan,
en verdrink me in de duistere omhelzing.
Mistique