In geen der wegen of velden
Leek hij zich te laten gaan
Nooit leek hij te willen melden:
Ik laat nu mijn koning staan
Hoe kon zijn vorst regeren
Nu hij geen dienaars had
Hoe wilde hij het tij nog keren,
Nu hij schaak stond, en ook mat
Hij ging verder met z’n koning
Wie verloste hem uit z’n lijden,
Waar bleef toch zijn bekroning,
Wachtend, op vervlogen tijden
De klok zijn laatste strohalm,
’t Was winter in z’n schaakleven,
Na ’t indrukken dacht hij kalm:
Ik stap prompt uit dit stilleven.
(Naar aanleiding van het onsportieve gedrag van mijn tegenstander, tijdens een externe schaakwedstrijd)