Hij heeft zijn kracht verloren
Zijn stem is een zachte trilling in een rietveld
Zijn handen beven als een golf op zee
De muren zijn stille getuigen
en elke tik van de klok
neemt een stuk van zijn leven weg
Zijn voeten schuifelen zacht voorwaarts
Hij kijkt om zich heen, maar zijn ogen
zijn niet dezelfde ogen van voorheen
De schoonheid rondom hem
spreekt hem niet meer aan
De pracht van bloeiende klaprozen
ontroert hem niet meer
Een bloeiende appelboom, een fladderende vlinder:
ze hebben geen betekenis meer voor hem
Even staart hij naar een gekwetst vogeltje
en wandelt dan verder
en elke pas die hij verzet
brengt hem een stap dichter bij de dood